Historie Bangarage Volvo
Yteke Spoelstra deed onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Bangarage. Zie hieronder haar rapport. Ze ontdekte veel interessante wetenswaardigheden. Met name de cultuurhistorische context bleek enorm interessant. Conclusie van Bond Heemschut, nadat het rapport aan hen gepresenteerd was : “Het is een omissie dat het indertijd niet een beschermde status heeft gekregen.” Het Cuypers Genootschap besloot na lezing van het rapport het initiatief te nemen om de status van gemeentelijk monument aan te vragen voor de Bangarage.
Een vervolgrapport over de hyper-interessante stedenbouwkundige context van de Bangarage, de Banstraat, de Viottastraat en de rest van het gebied, is te vinden bij de downloads. Met wetenschappelijk onderbouwde argumenten toont Yteke Spoelstra aan dat de Bangarage kan voldoen aan de criteria voor plaatsing op de Monumentenlijst, en weerlegt zij de contra-expertise van de ontwikkelaar. De conclusies van Spoelstra worden trouwens volledig onderschreven door de architectuurhistoricus Prof. Dr. H. van Bergeijk (TU Delft, faculteit IHAAU) – Bekijk de downloads voor zijn bevindingen.
Inmiddels hebben zowel het Bureau Monumentenzorg als de Commissie Welstand & Monumenten van de Gemeente Amsterdam geadviseerd om van de Bangarage geen monument te maken, maar men concludeert wel, dat de Bangarage het absoluut waard is om behouden te blijven. Ook prof. Vincent van Rossem, die het gebouw voor Monumentenzorg onderzocht, rapporteert in het bestand BMA Rossem dat met meer bouwvolume op deze locatie een herinnering aan het eerste ontwerp van Berlage voor Amsterdam Zuid zou verdwijnen. Al eerder, op 19 september 2011, concludeerde Welstand dat het blok vanwege de opmerkelijke typologie en de beeldbepalende ligging voor de stad behouden zou moeten blijven. Op 19 april 2012 heeft Welstand er ten overvloede op gewezen, dat het Stadsdeel dit kan bereiken door het bestemmingsplan daarop toe te snijden: bekijk de downloads voor het bestemmingsplan.
BMA/Welstand rekent er dus op dat de Raad van Stadsdeel Zuid haar verantwoordelijkheid zal nemen.
Banstraat 23, 25, 27, een garagebouw met paardenstal en dienstwoningen, gebouwd in 1918
Monumentaal kunsthistorisch en architectuurhistorisch onderzoek
Bezoekdatum: april 2011
Datum beschrijving: april 2011
Auteur: Yteke Spoelstra
Architect: G.J. Venemans mmv E.A.C. Roest
Ontwerp: 1917
Bouw: 1918
Inhoud
Stedenbouwkundige context
Gebouwtype en korte bouwgeschiedenis in hoofdlijnen
Architectonische verschijningsvorm
Exterieur
Interieur
Cultuurhistorische context
Monumentale waardering
Stedenbouwkundige context
Het garagegebouw aan de Banstraat 23 tot 27 is in 1918 gebouwd als een privéstalling voor drie auto’s of voor twee auto’s en een paardenstal (met koets?) in opdracht van de huiseigenaren van de De Lairessestraat 49 en 51. Boven de garage is woonruimte die oorspronkelijk voor het personeel bestemd was. Het garagegebouw annex paardenstal is in eerste instantie ontworpen als een vrijstaand gebouw onder een mansardedak.
Aan de linkerzijde, de noordzijde grenst het garagegebouw aan de tuin van de De Lairessestraat 51 en aan de zuidzijde aan een schoolgebouw uit de jaren vijftig van het architectenbureau De Geus en Ingwersen. Het ligt met de noklijn evenwijdig aan de straat en heeft een naar achteren geschoven positie ten opzichte van de rooilijn. Samen met dat schoolgebouw vormt het de korte zijde van een bijna gesloten bouwblok met de De Lairessestraat, de Jacob Obrechtstraat aan de westkant en de Nicolaas Maesstraat aan de zuidkant. De achterkant sluit aan bij het schoolplein van de inpandige Nicolaas Maesschool die eind jaren negentig ontworpen is door het architectenbureau Meyer en Van Schooten.
Het garagegebouw heeft een prominente plek op het eindpunt van de zichtas van de J.J. Viottastraat die haaks op de Banstraat staat.
Het silhouet van het gebouw is beeldbepalend. Het markeert precies het grensgebied van twee stedenbouwkundige plannen. Het garagegebouw behoort nog tot de traditionele planvorming; de J.J. Viottastraat tot de opvolger: het Plan Zuid.
Dit gebied behoorde tot 1896 tot de Gemeente Nieuwer Amstel. Nadat Amsterdam deze Binnendyksche Buitenveldersche Polder annexeerde, duurde het nog twintig jaar voordat er een stedenbouwkundig plan door de gemeenteraad werd goedgekeurd. Tot die tijd bleef Plan Kalff (1876) richtinggevend. Dit stedenbouwkundig plan dat opgesteld was door de voormalige directeur van Publieke Werken Ir J. Kalff was gebaseerd op het particulier initiatief vanwege de eigendomsrechten. Dit plan ging uit van de prestedelijke elementen en het fysische milieu.
De Koninginneweg en de Van Eeghenstraat ten zuiden van het Vondelpark waren in 1896 al grotendeels aangelegd volgens de polderverkavelingen. De latere straten zoals de De Lairessestraat werden tot 1917 ook binnen deze structuur aangelegd.
In 1917 kreeg Plan Zuid, het stedenbouwkundige plan van architect H.P.Berlage, bestuurlijke goedkeuring. Berlage, gooide het roer om met een geheel andere opzet dan de tot dan toe gehanteerde invulling. Het doel van het nieuwe plan was de eentonigheid van lange straten en monotone bouwblokken, die het gevolg waren van de polder- en slotenverkavelingen, te vermijden. Plan Zuid kenmerkt zich juist door een basisstructuur met brede lanen en ruime pleinen. Veel straten, zoals de J.J. Viottastraat zijn bewust korter en breder. Bij de invulling van het plangebied was de samenhang tussen openbare ruimte en architectuur een evidente voorwaarde. Dit impliceert dat de stedenbouwkundige betekenis van de garage op de T-kruising van deze twee straten van groot belang is. Berlage was van mening dat gebouwen als stations, fabrieksgebouwen en andere utilitaire gebouwen -als autogarages- niet als minderwaardig beschouwd mogen worden maar een extra uitdaging voor een architect vormen.
Voor Berlage vertegenwoordigen deze gebouwen de symboliek van de nieuwe moderne tijd: de tijd van machines en industrie. Dat de garage in de zichtas van de J.J. Viottastraat kwam te liggen was in de optiek van Berlage waarschijnlijk een doelbewuste keuze. Meerdere garages die na 1917 een plek hebben gekregen zijn in de zichtassen van straten geplaatst: zoals de garage aan de Jacob Obrechtstraat 2A die aan het einde van de Van Eeghenstraat ligt.
Ook vanaf de De Lairessestraat gezien heeft het garagegebouw ook haar waarde. Na de hoge chique herenhuizen met geknikte daken vervolgt de Banstraat zich met dit kleine charmante eigenzinnige gebouw dat een aantal meters is teruggerooid.
Gebouwtype en korte bouwgeschiedenis in hoofdlijnen
Het als vrijstaand ontworpen garagegebouw annex paardenstal of koetshuis met bovenwoningen voor het personeel is een zeldzaam gebouwtype waar voor zover bekend, maar weinig van bestaan. Het is vermoedelijk in Amsterdam de oudste in zijn soort. Van de koetshuizen met personeelswoningen is die van Villa Betty (1901, rijksmonument) op de Overtoom 243-245 wel een van de bekendste.
In eerste instantie is de Banstraat 23 en 25 in 1917 als garage met bovenwoningen voor twee auto ontworpen voor resp. de heer W.J.A. Huyzer van de De Lairessestraat 51 en de heer Bastiaan van Ommen van de De Lairessestraat 49. Huyzer heeft zich later bedacht omdat hij een paardenstal bij zijn woning wilde hebben.
Hij heeft toen no. 25 gekocht van Van Ommen. Van Ommen die toch ook zijn kostbare bezit, zijn auto, niet zo maar op straat wilde zetten, heeft vervolgens no. 27 laten bouwen. Het gebouw werd simpelweg verlengd. Dat maakt het gebouw tot garagegebouw annex paardenstal en dat is een bijzondere hybride combinatie.
Het gebouw is grotendeels nog in oorspronkelijke staat op de onderste helft van de achtergevel na.
Het is in verschillende fasen tot stand gekomen. Het oudste gedeelte zoals het in 1918 is opgeleverd, bestaat uit drie eenheden opgetrokken op een rechthoekige plattegrond. Het gebouw telt drie bouwlagen inclusief de kapverdieping.
In 1919 zijn er blijkbaar plannen geweest voor het oprichten van een garage op no. 23 en 25. Het schoolhoofd van de Jacobusschool aan het begin van de Banstraat 7, bij de Valeriusstraat protesteert omdat hij ongelukken vreest met de schoolgaande kinderen. Of de dan inmiddels al gebouwde Nicolaas Maesschool voor ULO-onderwijs ook bezwaar heeft, is niet bekend.
Vervolgens zijn er van 1932 tot 1948 voor no. 23 en no. 25 door meerdere personen achter elkaar aanvragen gedaan voor een garagevergunning. Direct na de Tweede Wereldoorlog startte Hans de Rijk een commercieel garagebedrijf die auto’s van het merk Morris, MG, Riley en Wolseley repareert. Op het voorterrein van de garage stond een benzinepomp met pompbediendehuisje van Purfina.
De Volvo- of Bangarage was het laatste garagebedrijf en tegenwoordig gebruikt een mediabedrijf no. 23 en no. 25.
De twee eenheden aan de linkerzijde, no. 23 en no. 25 zijn spiegelbeeldig aan elkaar gebouwd terwijl no. 27 aan de rechterzijde oorspronkelijk dezelfde indeling had als no.25.
De begane grond van elke eenheid is in 1918 opgeleverd als een lege garageruimte van 8.10m bij 8.10m. In 1945 heeft architect J.C. Teunisse voor no. 23 en 25 een vergroting met zaagdak aan de achterzijde ontworpen voor de stalling van zestien auto’s. Uiteindelijk is de garage in 1949 aan de achterzijde uitgebreid en vervolgens in 1952 is het weer vergroot. In 1959 zijn er platbalken van Durasolplaten aangebracht. Bij no. 27 is in 1919 al aan de achterzijde een verwarmingshuisje gebouwd. Voordat het door de Bangarage in gebruik genomen is het als autorijschool in gebruik geweest. In 1959 wordt door de toenmalige eigenaar de achterkant uitgebouwd; tegenwoordig is het verbouwd tot advocatenkantoor.
De scheiding tussen de oorspronkelijke garage en de uitbouw is nu nog duidelijk te zien. Bij no. 23 en 25 zijn er zelfs nog ramen aanwezig. Elke garage heeft twee ingangen. In de voorgevel bevinden zich tussen de garagedeuren van no 23 en no 25 de twee voordeuren naar de twee bovenhuizen. De derde garage-eenheid op no. 27 heeft voordeur ook aan de linkerzijde.
De woning op no.25 is bezocht en heeft grotendeels nog de originele indeling. De voordeur van de woning leidt met een trap naar een vierkante hal op de eerste verdieping. Aan de voorzijde bevindt zich aan deze trappenhuiszijde de keuken en aan de achterzijde een kamer. Daarnaast zijn twee kamers ensuite gelegen. De trap naar de tweede verdieping leidt naar drie zolderkamers en de vierde wordt op de plattegrond omschreven als de voormalige bodekamer. Die is tot badkamer verbouwd. In de woning op no. 23 is, volgens een buurman, een muurtje doorgebroken waardoor er een L-vormige huiskamer is gecreëerd. Op no. 27 is de indeling, volgens de buurman, tegenwoordig anders. De keuken bevindt zich namelijk aan de achterkant. Ook in deze woningen zijn de achterkamers op de tweede verdieping als badkamers in gebruik. De constructie van het gebouw bestaat uit baksteen, anderhalfsteens- en steensmetselwerk voor de muren, en een tongewelf voor de begane grondvloer. Het tongewelf is mogelijk in versterkt beton uitgevoerd. De kapconstructie is van hout.De Volvo- of Bangarage was het laatste garagebedrijf en tegenwoordig gebruikt een mediabedrijf no. 23 en no. 25.
Architectonische verschijningsvorm
Exterieur
De architectonische verschijningsvorm van het garagegebouw kenmerkt zich door een op zorgvuldig wijze vormgegeven maar ingetogen baksteenarchitectuur met goede maatverhouding en fraaie baksteen- en spaarzame natuurstenen details. Het gebouw heeft een vaste maat en ritme. Het grote mansardedak sluit het architectonische geheel visueel af.
Het garagegebouw is ontworpen volgens de typische baksteenarchitectuur uit 1915-1917.
De bouwstijl lijkt met haar sobere klassieke vormgeving en decoraties, beïnvloed te zijn door de Um 1800-stijl, die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog in Nederland in opmars was. Alle details, zowel in kleur als in vorm hebben aandacht gekregen. In de voorgevel maar ook in de blinde zijgevel zijn baksteenversieringen en -mozaïeken aangebracht, die de ambachtelijkheid en het vakmanschap symboliseren. Deze baksteendecoraties zijn belangrijk omdat ze de gevel een verfijning geven.
Het is ontworpen als een architectonische eenheid met de herenhuizen aan de De Lairessestraat. Dat het garagegebouw een ensemble vormt met het voorname herenhuizenblok op de De Lairessestraat no. 33 tot en met no. 51, wordt ook bewezen door het feit dat beide blokken door dezelfde architect: Gerrit Jan Venemans gebouwd zijn. Venemans heeft hier samengewerkt met de bekende architect E.A.C. Roest. In het archief van het garagegebouw zijn ook twee geveltekeningen van hem aanwezig.
Het gebouw dat opgetrokken is in rode baksteen en opgemetseld is in kruisverband, heeft net als de herenhuizen op de De Lairessestraat een mansardedak van grijze platte leisteenachtige dakbedekking. Maar op oude foto’s is te zien dat in de beginperiode zowel voor dit garagegebouw
als voor De Lairessestraat dakpannen, -vermoedelijk Vernieuwde Oudhollandse- zijn gebruikt.Ook de geknikte dakvorm en een verfijnde baksteendetaillering zoals muizentanden hebben de beide gebouwen gemeen. Het garagegebouw dat oorspronkelijk voor het personeel bestemd was, is niet alleen op kleinere schaal ontworpen dan de deftige grote woonhuizen maar ook soberder. De herenhuizen en de garage vormen desalniettemin samen een harmonisch geheel.
De voorgevel heeft de vaste regelmaat, met op de begane grond de zes garage-ingangen, twee per huisnummer en de zes dakkapellen die gelijkmatig over het dak verspreid zijn. De speelsheid zit in de gedraaide middenwoning, die immers spiegelbeeldig aan de linkerwoning is ontworpen.
De garagedeuren zijn niet meer de oorspronkelijke openslaande paneeldeuren met ramen hoog in de deur. Op no. 23 en 25 zijn roldeuren geplaatst en op no. 27 zijn er grote vensters met kunststof kozijnen aangebracht. Boven elke garagedeur bevindt zich een groot driedelig raam met bovenlichten en boven de entreedeur naar de woning zit het smalle openslaande raam van de keuken. Bij no. 27 zijn de glas-in-loodramen in de bovenlichten nog aanwezig.
De deuren naar de verdiepingen liggen bij no 23 en no 25 naast elkaar terwijl die van no 27 aan de linkerzijde ligt. Ze zijn vermoedelijk in de jaren zestig gevlakt maar achter de hardboardplaat is te zien dat het wel de originele paneeldeuren zijn.
In de dakkapellen die in het eerste dakvlak van het mansardedak zitten bevinden zich vermoedelijk nog de originele openslaande roederamen. Drie schoorstenen bekronen de gevel.
De achterzijde is op de begane grond door de verbouwingen niet meer in oorspronkelijke staat. Deze uitbouwen zouden buiten de bescherming kunnen vallen.
Elke eenheid heeft op de eerste verdieping een andere raamindeling, zowel met als zonder balkon of erker. No 23 heeft alleen ramen en geen balkon maar heeft nu wel profijt van de uitbouw; no. 25 bezit een overdekt balkon dat als erker functioneert en heeft een balkon, terwijl no. 27 bij de keuken alleen een balkon heeft.
Interieur
Van de middelste woning, is het interieur relatief gaaf met een nauwelijks veranderde indeling. In de hele woning zijn nog de originele en vrij zware paneeldeuren aanwezig met de geprofileerde deurposten. De schoorsteenmantel is in een later stadium met marmer verfraaid. De keuken is in de jaren tachtig vermoedelijk verbouwd net als de badkamer die toen gebouwd of gemoderniseerd is. De inmiddels bijna verfloze ramenkozijnen op de zolderverdieping lijken ook nog uit de begintijd te stammen. Op no. 27 zijn in de bovenlichten nog twee kleurige glas-in-loodramen aanwezig.
Cultuurhistorische context
Het als vrijstaand ontworpen garagegebouw annex paardenstal of koetshuis met bovenwoningen voor personeel (ondermeer de chauffeur) is een zeldzaam gebouwtype waar voor zover bekend, maar weinig van bestaan. Dit hybride gebouwtype kan alleen tussen 1896 en 1925 gebouwd zijn. Koetshuizen en paardenstallen werden al eeuwen bij villa’s gebouwd maar autogarages uiteraard alleen sinds de tijd dat auto’s door Nederland reden. Oude garages hebben met koetshuizen gemeen dat ze een hogere ruimte hebben dan de latere garages. De paarden hebben een stalhoogte van drie meter nodig om bij het steigeren zich niet te bezeren. De garage aan de Banstraat is dan ook ruim drie meter hoog met een ingang van ruim drie meter breed.
De eerste auto reed in 1896 door Nederland en daarna door Amsterdam. De firma Daimler had sinds die tijd een eigen importeur in de binnenstad. In 1912 was het nog steeds een bijzonderheid om een auto in de stad te zien rijden. Wel werd toen besloten om het verkeer rechts en niet meer kriskras door elkaar heen te laten rijden. Wie zich de luxe van een auto kon veroorloven had ook vaak een chauffeur. De meeste Amsterdammers als ze niet liepen, fietsten, of als ze beter bij kas zaten, hadden een paard met een koets. Na 1925 waren er bijna geen koetsen meer in de stad en nam de auto het straatbeeld over.
De combinatie van de bouw van een paardenstal of koetshuis met autogarage is dus alleen mogelijk geweest tussen 1896 en 1925. Alleen al in negentiende-eeuwse buurt rond het Vondelpark waar potentieel de meeste kans aanwezig is voor een vergelijkbaar gebouw zijn bijna honderd garages gefotografeerd (zie bijlage p.18-33) en daar zijn vrijwel geen vergelijkbare gebouwen opgetrokken. Het gebouw bezit dus een zeldzaamheidswaarde. Het weerspiegelt dus de overgangstijd tussen de koetsperiode en de autotijd. Daarbij symboliseren zulke ruime woningen voor chauffeurs en andere personeelsleden ook het steeds sociaal bewuster wordende Amsterdam.
Veel autogarages zijn als een vrijstaand apart gebouwtje naast villa’s gebouwd. Van de architect Salm zijn diverse van dit soort ontwerpen uit de periode rond 1905 in het stadsarchief aanwezig. Een tweede veel toegepaste garage is om de begane grond van een negentiende-eeuwse tussenwoning als zodanig te bestemmen. Er zijn ook clusters van drie of vier woningen waarbij de begane grond als garages gebruikt worden. De garages worden als het mogelijk is, zo gebouwd dat het in- en uitrijden met de auto geen problemen oplevert. De garage aan het einde van een zichtas van een straat is typisch voor Plan Zuid. Voor die tijd hebben garages meestal niet zo’n prominente plek.
Het gebouw is het enige vrijstaande garagegebouw dat door de Amsterdamse architect Gerrit Jan Venemans (1862-1923) is ontworpen en uniek in zijn architecten-oeuvre. Venemans is zowel bekend als architect, projectontwikkelaar en als aannemer en heeft een ook een aardige lijst met gebouwen op zijn naam staan. Hij komt uit een brede familie van bouwers en ‘eigen bouwers’ waaronder zijn zonen Christiaan en Hendrik Jan en kleinzoon Johannes ook veel projecten gerealiseerd hebben.
Gerrit Jan heeft niet alleen het blok herenhuizen op De Lairessestraat 33-51 gebouwd maar ook de in 1917 gebouwde Honthorststraat 22 dat tegenwoordig rijksmonument is. Diverse herenhuizen rond de eeuwwisseling op de Van Eeghenstraat (94-98, 111-113, 163), chique panden op de Oranje Nassaulaan (33-47) in 1907-1910, Nicolaas Maestraat 78-88 staan op zijn naam.
Hij heeft ook diverse projecten met architect E.A.C.Roest ontworpen. Deze architect is bekend van de tot rijksmonument verklaarde Parkkerk aan de Gerard Brandtstraat 26-28, de school aan de Moreelsestraat 21 school uit 1912 en de Elout van Soeterwoudeschool op de Speerstraat 6 uit 1923. Venemans en Roest ontwierpen samen ondermeer De Jacob Obrechtstraat 47, 49 en 56. Prins Hendriklaan 21-25, Nicolaas Maestraat 11, Frans van Mierisstraat 129-133 en de Pieter Aertszstraat 25-33.
Al deze panden hebben gemeen, dat ze gezichts- en vaak ook sfeerbepalend zijn voor de omgeving waarin ze zich bevinden.
Monumentale waardering
Stedenbouwkundige waarde ligt in het feit dat het garagegebouw annex paardestal/koetshuis een prominente plek heeft: het markeert het eindpunt van de zichtas van de J.J. Viottastraat die haaks op de Banstraat staat. Het silhouet van het gebouw is beeldbepalend. Het markeert precies het grensgebied van twee ´stedenbouwkundige´ plannen. Het garagegebouw behoort nog tot de traditionele planvorming; de J.J. Viottastraat tot de opvolger: het Plan Zuid van Berlage. Voor Berlage vertegenwoordigen dit type gebouwen de symboliek van de nieuwe moderne tijd: de tijd van machines en industrie.
Het als vrijstaand ontworpen garagegebouw annex paardenstal of koetshuis met bovenwoningen voor het personeel heeft als hybride gebouwtype een zeldzaamheidswaarde. Het weerspiegelt de overgangstijd tussen het einde van de koetsperiode in 1925 en het begin van de autotijd in 1896. Daarbij symboliseren zulke ruime woningen voor chauffeurs en andere personeelsleden ook het steeds sociaal bewuster wordende Amsterdam.
Het heeft een ensemblewaarde met de herenhuizen aan de De Lairessestraat. Het gebouw is ontworpen voor twee bewoners die hun auto’s en paarden wilden stallen. Architect Venemans heeft zowel het garagegebouw als de herenhuizen ontworpen.
De architectonische verschijningsvorm van het garagegebouw kenmerkt zich door een op zorgvuldig wijze vormgegeven maar ingetogen baksteenarchitectuur met goede maatverhouding en fraaie baksteenversieringen. Het garagegebouw met mansardedak is ontworpen volgens de typische baksteenarchitectuur uit 1915-1917 en lijkt beïnvloed te zijn door de Um 1800-stijl.
Daarbij is het gebouw structureel nog grotendeels in oorspronkelijke staat, op de uitbouwen op de begane grond aan de achterzijde en de vernieuwde garagedeuren na.
De garage is in het architecten-oeuvre van de Amsterdamse architect Gerrit Jan Venemans een bijzonderheid.
Ensemblewaarde van de herenhuizen aan de De Lairessestraat met het garagegebouw aan de Banstraat
Downloads
- Stedenbouwkundige context Banstraat (pdf, 3904 kB)
- Bevindingen Dr. H. van Bergeijk (pdf, 275 kB)
- Gebouwbeschrijving Banstraat 23-25-27 door Prof. Van Rossem (pdf, 644 kB)
- Reactie welstandscommissie t.a.v. Banstraat (pdf, 65 kB)
Bronnen:
* interview op 26-4-2011 met ing J.Veenemans, kleinzoon van Gerrit Jan Venemans
(de zelfde familie gebruikt zowel Veenemans als Venemans als achternaam)
* Pandenarchief stadsdeel Oud Zuid,
* Stadsarchief Beeldbank, OBA